Bosbeheer en klimaatverandering

Klimaatverandering is een urgent onderwerp. Als het besef er niet al was, hebben de droge zomers die elkaar nu al drie jaar opvolgen ook onder bosbeheerders het onderwerp onder de aandacht gebracht. Op de Beheerdersdag van dit jaar, vanwege de coronacrisis dit keer in digitale vorm, werd uitgebreid aandacht besteed aan hoe om te gaan met klimaatverandering in bosbeheer.

Tekst & foto’s Cor Oldenburg

Als gevolg van klimaatverandering zal het weer veranderen. Hete, drogere zomers, zachte en natte winters, en meer zomerstormen met extreme neerslag liggen in de lijn der verwachting. Hete, droge zomers zorgen voor een groter neerslagtekort in het groeiseizoen en lagere grondwaterstanden, wat resulteert in droogtestress voor bomen die minder of geen water tot hun beschikking hebben. Zachte winters zorgen ervoor dat plaagdieren makkelijker de winter kunnen overleven. Hierdoor kan het zo zijn dat klimaatverandering op bijvoorbeeld zomereik (Quercus robur), die goed tegen droogte kan, toch een negatief effect heeft. In het voorjaar kunnen rupsen van de kleine wintervlinder (Operophtera brumata) eiken kaal grazen en ’s zomers zullen eiken bijvoorbeeld meer last hebben van eikenprachtkevers (Agrilus biguttatus). Zomerstormen met extreme neerslag richten meer stormschade aan in bossen dan winterstormen, doordat de wind ’s zomers meer vat heeft op de bomen die vol in blad staan.

Droogte

Dit jaar was het effect van droogte goed zichtbaar in het oosten van het land, met name op de hogere zandgronden. Bomen stierven of stonden te kwijnen. De grootste effecten van droogte op bossen in Nederland worden dan ook in dit deel van het land verwacht. Op de hogere zandgronden zijn bossen afhankelijk van een zogenoemd hangwaterprofiel. Dit betekent dat het beschikbare water alleen afkomstig is van neerslag die in de grond blijft hangen, voordat het is afgestroomd naar lagergelegen land. In droogteperioden wordt een hangwaterprofiel niet aangevuld, met watertekort tot gevolg voor de bomen die hiervan afhankelijk zijn. Het effect van watertekort op hogergelegen land, zoals een stuwwal, zal ook merkbaar zijn op lagergelegen land, omdat de kweldruk aldaar afneemt. Hierdoor vermindert niet alleen de watertoevoer, maar ook de aanvoer van mineralen vanuit kwel.

Van oudsher is de structuur in veel bossen gericht op het afvoeren van water en de verlaging van het grondwaterpeil. Om dit te veranderen kunnen bosbeheerders hydrologische maatregelen nemen om op die manier juist ontwatering tegen te gaan. Opties zijn het dempen van greppels en het verondiepen van sloten. Belangrijk is om dit af te stemmen met het waterschap, en omliggende landeigenaren en boeren. Verder is het mogelijk om meer water vast te houden door stuwen te plaatsen. Met het oog op nattere winters moeten hydrologische maatregelen echter wel op een verstandige manier worden toegepast om te voorkomen dat een terrein te erg vernat en daardoor eveneens bomensterfte optreedt.

Verjonging

Om bossen bestendiger te maken tegen een veranderend klimaat moeten bosbeheerders ook kijken naar de nieuwe generatie bomen. Regelmatige, gevarieerde verjonging van bos is erg belangrijk. Dit kan op natuurlijke wijze door het opgroeien van zaailingen van de al aanwezige bomen, of door het aanplanten van jonge bomen. Het voordeel van spontane verjonging is dat natuurlijke selectie ervoor zorgt dat de individuen overleven die zijn aangepast aan de veranderende klimaatomstandigheden: zaailingen die beter tegen droogte kunnen, zullen overleven, terwijl andere zaailingen sterven. Een voorwaarde is wel dat de zaailingen die droogte wél overleven, vervolgens niet om een of andere reden worden verwijderd door beheermaatregelen.

Vraat door herbivoren speelt eveneens een rol. Om ervoor te zorgen dat verjonging regelmatig en in een groot deel van het terrein optreedt, zal de bosbeheerder een afgestemd wildbeheer moeten voeren, al dan niet in combinatie met maatregelen om de verjonging tegen vraat te beschermen. Bij bosaanplant kunnen hiervoor kokers om de aanplant worden geplaatst. Ook kunnen hekken worden neergezet om grote herbivoren buiten specifieke percelen te houden. De toepassing van grote grazers in veel natuurgebieden moet daarbij ook opnieuw onder de loep worden genomen, aangezien ook deze herbivoren de verjonging kunnen aanvreten.

Wanneer jonge bomen worden aangeplant, is het goed om rekening te houden met de herkomst van deze bomen. Boompjes uit Zuid-Europa hebben mogelijk genetische eigenschappen die ze beter resistent maken tegen droogte dan de individuen van dezelfde boomsoort die in Nederland groeit. Op dit moment wordt door Wageningen University en Stichting Probos in zogenoemde herkomstproeven onderzoek gedaan naar de droogtetolerantie van boomsoorten die in de Nederlandse bossen voorkomen (zoals eik, esdoorn [Acer spp.], lariks [Larix spp.] en douglas [Pseudotsuga menziesii]), maar dan afkomstig uit andere delen van Europa. Niet geheel onbelangrijk voor productiebossen, wordt daarbij ook gekeken naar de houteigenschappen van deze bomen van verschillende herkomst.

Gemengd bos en biodiversiteit

Boomsoorten verschillen van elkaar in de mate waarin ze vatbaar zijn voor klimaat, ziekte en verstoringen (bijvoorbeeld storm). Gemengd bos is weerbaarder tegen droogte en andere klimaatextremen. In het geval van een bos dat bestaat uit één boomsoort kan een enkele factor zorgen voor massale aftakeling of sterfte. Een goed voorbeeld is een monocultuur van fijnspar (Picea abies). Bij droogte is fijnspar gevoeliger voor een plaagdier als de letterzetter (Ips typographus), waardoor complete bospercelen worden aangetast. In een gemengd bos is de kans op sterfte en aftakeling van complete percelen kleiner. Daarom is het voor bosbeheerders interessant om monoculturen om te vormen naar gemengd bos.

Hierbij kunnen ook nieuwe, inheemse boomsoorten worden ingebracht. Vooral op arme zandgronden is het interessant om soorten aan te planten die zorgen voor basenrijk strooisel. Het strooisel (bladeren en naalden) van eik, beuk (Fagus sylvatica) en naaldbomen hebben een verzurend effect op de bodem. Bomen als linde (Tilia spp.), esdoorn en ratelpopulier (Populus tremula) zorgen via hun strooisel daarentegen voor de inbreng van nutriënten uit diepere bodemlagen, wat de bodem verrijkt. Omdat dit strooisel daarnaast makkelijker verteert, zijn meer nutriënten beschikbaar voor de vegetatie. Tevens is het aandeel organische stof in een dergelijke bodem hoger, waardoor meer water in de bodem wordt vastgehouden. Bossen met veel bomen die zorgen voor basenrijk strooisel, zijn daarom minder vatbaar voor droogte, ziekte, plagen en verhongering.

Een bos dat bestaat uit diverse boomsoorten van jong en oud, open en gesloten plekken, en dat een rijk bodemleven heeft zodat voedingsstoffen beter beschikbaar zijn, is weerbaarder tegen grote veranderingen in het klimaat. Het is moeilijk te voorspellen wat voor effect klimaatverandering zal hebben op een bosecosysteem. Wel is bekend dat soortenrijke ecosystemen over het algemeen veerkrachtiger zijn na verstoringen en in veranderende klimaatomstandigheden. Mochten de huidige boomsoorten in het Nederlandse bos niet bestand zijn tegen het veranderende klimaat, dan kunnen bosbeheerders als uiterste noodoplossing nog kiezen voor het aanplanten van uitheemse boomsoorten. Wel wordt gewaarschuwd dat grootschalige aanplant pas toegepast kan worden na zorgvuldig onderzoek.

Klimaatslim bosbeheer

Hydrologische maatregelen, verjonging, inbreng van nieuwe soorten en het vergroten van biodiversiteit zijn maatregelen waarmee bosbeheer zich aanpast aan klimaatverandering: dit heet klimaatadaptatie. ‘Klimaatslim bosbeheer’ bestaat enerzijds uit klimaatadaptatie en anderzijds uit klimaatmitigatie: maatregelen om klimaatverandering te beperken. Bos speelt hierbij een rol door CO2 uit de atmosfeer vast te leggen.

Groeiend bos legt koolstof vast. Dit blijft zo, tot er een evenwicht ontstaat tussen het vastleggen van koolstof uit de lucht door groeiende bomen en het vrijkomen van koolstof door sterfte van bomen en de afbraak van organisch materiaal. Wanneer bosbeheerders minder hout oogsten dan in het bos bijgroeit, neemt de koolstofvoorraad in het bos toe. Verder kan de koolstofopslag worden vergroot door de zogeheten ‘staande houtvoorraad’ te vergroten, wat simpelweg het aanplanten is van meer bos. Wanneer houtoogst wordt toegepast in duurzame houtproducten, wordt koolstof niet alleen vastgelegd, maar ook voor langere tijd vastgehouden. Dit gebeurt bijvoorbeeld wanneer hout wordt gebruikt voor meubels of als bouwmateriaal.

Door middel van klimaatadaptatie en klimaatmitigatie geeft klimaatslim bosbeheer de beheerder een set aan mogelijkheden om bossen bestendig te maken tegen klimaatverandering. Op de Beheerdersdag van dit jaar werd dit in een heldere uiteenzetting toegelicht. Nu is het aan bosbeheerders om de strategie in hun terreinen toe te passen waar dat zinvol en mogelijk is.

Literatuur

• Delforterie, W. 2020. Uitgangspunten van klimaatslim bosbeheer: planmatig en zonder paniek naar klimaatbestendig bos. Vakblad Natuur Bos Landschap (167): 5-7.

• Hommel, P. et al. 2007. Terug naar het lindewoud – Strooiselkwaliteit als basis voor ecologisch bosbeheer. KNNV uitg. Zeist.

Zie ook: www.vbne.nl/klimaatslimbosennatuurbeheer/boomsoorten